Haast 

De regen tikte zacht tegen het glazen dak van het station. Het perron rook naar natte stenen en koffie. Elise klemde haar treinkaartje in haar hand en keek ongeduldig op de klok. Nog drie minuten tot haar trein zou binnenrijden.

Plots stokte haar adem.
Aan de overkant van het perron stond een jonge vrouw die exact leek op haarzelf. Zelfde postuur, zelfde donkerbruine jas, zelfde haren, ogen, gezicht. Ze had nog nooit zoiets meegemaakt. Het vreemde was dan ook dat de jonge vrouw haar recht aan keek. Ze knikte haar en wenkte haar. Elise slikte. Wat is dit in hemelsnaam? 

Zonder te aarzelen pakte ze haar tas en volgde ze de vrouw. Haar hakken klikten op de tegels terwijl ze achter de figuur aan liep. Steeds net om de hoek, steeds net buiten bereik. Elise liep sneller, bijna rennend, haar adem hortend, tot ze ineens stilviel in een doodlopende gang.

Leeg.
De dubbelgangster was verdwenen.

Geschrokken draaide Elise zich om en holde terug naar het perron. Op datzelfde moment klonk het omroepstemmetje:
“De trein naar Brussel is vertrokken.”

Elise stond stil, haar adem zwaar, haar hart wild kloppend. Ze had de trein gemist. Ze vloekte zacht, boos op zichzelf. Maar diep vanbinnen trilde iets anders… een voorgevoel.


Die avond zat ze thuis aan de keukentafel. Haar handen beefden nog steeds toen ze het verhaal aan haar moeder vertelde. Haar moeder was nog niet thuis en ze kon niet wachten om dit aan haar moeder te vertellen. Ze was nog wat overstuur en zette de tv op zodat het niet te stil is in het lege huis. Ze kon haar gedachten niet houden van de vrouw die exact op haar leek en haar leek te gewenken waardoor ze haar trein misste en nu noodgedwongen thuis zat ipv zoals gepland bij haar vriendin in Brussel.  Opeens schrikte ze en trok ze bleek weg toen ze het nieuwsoverzicht op de nationale tv zender hoorde. "Er is een trein naar Brussel frontaal gebotst" klonk het.  19 doden en vele gewonden klonk het vanuit haar tv. 

Ze was geshokt. Dat was mijn trein raasde door haar hoofd.

Niet veel later kwam haar moeder thuis van een late shift. "Elise" gilde ze "wat doe jij hier? " Haar moeder verbaasd dat ze niet in Brussel zat. 

Elise zei dat haar moeder even moest gaan zitten. Door de ernst in haar stem liet de moeder haar handtas vallen en ging dicht bij haar in de zetel zitten. 

Haar moeder luisterde zwijgend, haar ogen steeds groter. Toen Elise vertelde dat haar trein later in een frontale botsing terecht was gekomen  tientallen doden, honderden gewonden barstte haar moeder in tranen uit.

“Elise…” snikte ze, “er is iets wat ik je nooit heb verteld. Je was een tweeling. Je zusje is gestorven bij de geboorte. Ik dacht dat het beter was als je het nooit zou weten. Maar misschien… misschien is ze altijd bij je gebleven.”

Elise voelde haar maag samentrekken. De dubbelgangster. Die blik, dat knikje, dat fluisterende gevoel dat ze haar móést volgen… Het was geen toeval. Het was haar zus.

Ze had haar gered.


Dagen later bladerde Elise opnieuw door de krantenkoppen. Foto’s van het treinwrak, bloemen op het spoor, namen van slachtoffers. Ze voelde een koude rilling langs haar rug maar tegelijk ook een vreemde warmte.

Want ergens daarbuiten  onzichtbaar maar voelbaar  waakte iemand over haar.
Haar spiegelbeeld.
Haar bloed.
Haar zus.

En telkens als Elise sindsdien in een reflectie kijkt een raam, een etalage, een donkere plas water let ze heel even op. Soms meent ze naast haar eigen gezicht nog een ander te zien. Een glimlach die haar geruststelt, een paar ogen die fluisteren:

“Ik ben er nog. En ik zal je altijd beschermen.”

Maak jouw eigen website met JouwWeb